logo

Aad Verhoeff’s verhaal over 10 mei 1940

Vrijdag 10 mei 1940: Het eerste uur

Nog in m’n slaap hoor ik moeders stem. Ze praat boven mij, vanaf het balkonnetje over de schutting heen tegen de buren. Waarom praten die mensen zo vroeg in de morgen?’ vraag ik me af. ‘En waarom zo luid? Andere mensen slapen nog! Maar als andere mensen vanaf grote afstanden aan het gesprek deelnemen, wil ik weten wat er aan de hand is. ‘Waar hebben ze het over?’ ‘k Gooi de deken van mij af om tegen het raam te kunnen tikken. Moeder maakt haar zin af tegen een verre buurvrouw op een hoog balkon in de Hudsonstraat, waar ze eerder nooit een groet mee heeft gewisseld, en kijkt dan naar mij en roept: ‘’t Is oorlog!’

‘t Is oorlog! ’t Is oorlog?’ Niet wetend wat te denken blijft het in m’n hoofd hangen.

Om mij heen ontwaken de anderen. ‘Wat is er?’ klinkt het slaperig.

’t Is oorlog,’ zeg ik. En als ik dan weer naar buiten kijk zie ik in de nog schemerige blauwe lucht een grijze streep staan. Zoals ik weleens uit de uitlaat van het vliegtuig heb zien komen van de onlangs verongelukte militaire vlieger Coppens, als die met zijn tweedekker boven Waalhaven aan het stunten was. Maar deze is wel anders. Een grauwe streep met krulletjes en ‘k begrijp dat het een brandend vliegtuig moet zijn geweest.

‘Van een mof,’ zegt moeder als ik op het balkonnetje kom en het haar vraagt. ‘Die hebben ze net neergeschoten. Zijn verdiende loon, had-tie maar in zijn heimat moeten blijven.’

Achter de huizen van de Hudsonstraat klinkt afwisselend het geronk van vliegtuigen met daar tussendoor het geratel van mitrailleurs en het dreunen van bominslagen. Door de hoogte van de huizen voor ons onzichtbaar.

Die vallen vliegveld Waalhaven aan!’ antwoordt een van de bewoners als we er naar vragen. “Daar wordt hard geknokt! Ikheb net een Hollander zie neerschieten. Een G1!”

Een Fokker G1. Iedereen kende dat vliegtuig, met z’n dubbeleromp en motoren. Het mooiste vliegtuig van de wereld, vond ik. ‘Daar moesten we er duizend van hebben,’ zeg ik tegen moeder. ‘Dan hebben de moffen geen schijn van kans. Dan kunnen wij het vliegveld van Hamburg veroveren.

Kinderpraat, maar reeds gedrenkt in haat. ‘We moeten ze in de pan hakken!’ Maar ik wist ook dat de snelheid van de G1 in geen vergelijking stond aan die van de Duitse jagers Messerschmitt en de nog snellere Heinkel.

Nieuwsgierig naar het gevecht om Waalhaven, ga ik naarbuiten. Tegenover ons huis staat m’n vriendje Jan de Bruin met de drie jaar oudere (14 jaar) Willem Kramer te praten.‘Ga je mee?’ vraag ik: ‘Kijken naar het gevecht om Waalhaven?’

Het is nog geen half vijf als we met z’n drieën naar de Schiemond lopen. Halverwege de haven komen enkele mensen ons hollend tegemoet. ‘Een Duits watervliegtuig!’waarschuwen zij ons.

Recht voor de Schiemond stopt het op het water. Razend snelwordt een rubberboot uitgeladen waar een paar Duitsersinspringen die als bezetenen naar de overkant van de Maas peddelen. Naar de aanlegsteiger van het Heen en Weerbootjevan de Waalhaven. Achter ons, over de Ruigeplaatbrug, komteen stuk geschut aanrijden. Het lijkt de tijd van Napoleon te hebben overleefd. Grote ijzeren wielen met dikke spaken waar het geschut tussen rust op een lange uitloop als een soort staart waarmee de soldaat het in onze richting rijdt. Kort daar achterzeult de korporaal, die bij ons in de straat woont, met aan iedere hand een kist. Munitie denk ik.

‘Maak dat je wegkomt’, roept hij als hij ons passeert.

Als we over de Ruigeplaatbrug lopen horen we het watervliegtuig gas geven. ‘Zag de piloot het kanonnetje aankomen? Hadden ze nog meer bootjes uit willen zetten?’Achter ons nadert een Messerschmitt, herkenbaar aan zijn hoekige vleugels. Langzaam en behoorlijk laag. Dan wordt er hevig geschoten. ‘Het ouderwetse ding op  het watervliegtuig? Of zou de nog onervaren korporaal uit onze straat al de moed hebben om de zeer kwetsbare soldaten in de rubberboot weg te knallen? Is het dat watervliegtuig die de roeiers beschermt? Of is het de Messerschmitt boven ons die de hele omgeving onder vuur neemt?’ In ieder geval zetten wij het op een lopen. Jan weet nog net de hand van Willem te pakken, waardoor zij er pijlsnel vandoor gaan. In de richting van de dichts bij zijnde schuilkelder, aan het eind van Wilton, nabij onze straat. Tweehonderd meter lang ervaar ik wat rennen voor je leven inhoudt. Waarin ik de vrouw hoor gillen die ik, die wij, met onze doodsangst, waren gepasseerd.

‘Is ze geraakt?’ vraagt Willem als ik kort na hen de schuilkelder binnenval.

Ik weet het niet, en geen van ons heeft het lef even om de hoek van de ingang te kijken. Het duurt nog wel even voor de vrouw wankelend de schuilkelder binnenkomt en zich tegenover ons op de bank laat vallen. Hijgend, naar adem snakkend. Een mengeling van doorstane angst en inspanning.Met een armgebaar maakt ze duidelijk dat we geen aandacht aan haar moeten schenken. Dat alles oké met haar is, denk ik, want we zaten niet wetende wat te doen haar op te nemen, zoekende naar verwondingen.

Als Willem daarop door de andere uitgang naar buiten durft te kijken, merkt hij op dat het rustig is.

Ze zijn geschut aan het opstellen,’ zegt hij ons gebarend. Drie stuks, zien wij als we met hem naar buiten gaan. Op het trapveldje bij het rangeerterrein, waar wij weleens voetbalden als we een grote bal hadden en niet door werklozen werden weggestuurd als die wilden voetballen. Nieuw, modern luchtdoelmitrailleurs. Zo uit de verpakking gehaald denk ik. De opkomende zon spiegelt op het metaal.

Door niemand gehinderd lopen wij van het ene naar het andere stuk als de op het stoeltje zittende soldaat het zo snel mogelijk probeert rond te draaien en daarbij op een denkbeeldig doel in de lucht positie kiest. Andere soldaten sjouwen uit een nabij staande wagon kisten munitie aan, die naast de mitrailleurs worden gestapeld We willen helpen sjouwen, maar dan maakt een van de soldaten ons lachend duidelijk dat we ons vergissen in het gewicht. Tegenover ons, achter de huizen van de Hudsonstraat vandaan, komen twee Messerschmitts aanvliegen. Nog lager en langzamer geloof ik, dan die waarvoor wij gerend hebben. Als bezetenen draaien de soldaten hun geschut in de richting van de Duitsers, maar ze schieten niet. ‘Omdat er huizen staan,’ denk ik. ‘Slim.’ Zo kunnen ‘wij’ niet schieten, maar daar hebben ‘zij’ schijt aan!’Ondanks de angst van zo-even, volgen wij dit keer de Duitsersalsof ons niks kan gebeuren. Boven ons gaat het ene vliegtuignaar links en het andere naar rechts omhoog. Vol gas, waarbij de Hollandse soldaten met alle inzet proberen ze in vizier te houden. Maar ze schieten niet! Maar waarom schoten de Duitsers niet?’ Ik vraag het aan een soldaat die zonet een kist munitie had neergezet. ‘Gelukkig niet,is zijn antwoord. ‘Dan waren we nog niet jarig geweest. Ze zullen zo wel terugkomen. Als ze aan hun superieuren gemeld hebben dat wij hier staan.’

‘En waarom schoten wij niet?’ ‘Omdat ook wij op onze commandant moeten wachten. Daar hebbie-em,’ zegt hij wijzend achter ons.

Als we omkijken zien we een schreeuwende officier op ons afkomen. Geen helm op zoals zijn manschappen, maar een hoge pet. Met wijde armbewegingen gebaar-tie ons dat we moesten maken dat we wegkwamen.

Naar huis. Vertellen wat je in het eerste oorlogsuur heb beleefd.

Dinsdag 14 mei 1940: De fatale dag.

Een rustig begin. Na enige bewolkte dagen is de vijfde oorlogsdag even zonnig als de eerste, vrijdag 10 mei. Een vredige lenteochtend. Geen vliegtuigen, geen schot die de rust verstoort. Als er soldaten door de straat lopen, meestal met z’n tweeën, worden ze meteen aangesproken. Of zij wisten hoe het aan de overkant van de rivier erbij stond. Of het waar was van de vlucht van dat schip met goud en hoge Pieten hier achter uit de IJselhaven. Enkele soldaten hadden nabij de Maasbruggen vuurcontact met de Duitsers gehad en anderenog vanmorgen hier vlakbij in Overschie, maar algemeen was het verhaal dat ze de Duitsers (zo noem ik ze nu hier maar men sprak alleen van moffen) aan de overkant van de Maaskonden waarnemen. Als ze niet zo zuinig hoefden te zijn op hun munitie, zouden ze er op kunnen schieten. Van dat vluchtschip werd er opgemerkt dat het voornamelijk hoge buitenlanders betrof en er nog een schip klaar zou liggen.

Na het middageten, leek het werkelijk vrede. Men zat weer bij het opengeschoven raam. Alleen misten ze de spionnetjes, de spiegeltjes die om de straat uit te kunnen kijken, buiten aan het houtwerk gemonteerd hebben gezeten. Op last van de overheid hebben we die zaterdag moeten verwijderen.

Enkelen hadden weer een stoel naar buiten gehaald om van het zonnetje te genieten. Breiende vrouwen, rokende enpruimtabaksap weg spuwende mannen. Een vooroorlogs straatbeeld.

‘Stilte voor de storm.’ Want al gauw begonnen de sirenes te loeien. Zeer lang. Beangstigend lang. Soldaten kwamen door de straten om iedereen naar binnen te sturen.

Op dat moment zat ik drie huizen verder op de stoep bij m’n vriendje Joop Filius te luisteren naar de verhalen van zijn grote broers. Met het verzoek aan mijn zussen moeder te laten weten dat ik bij Joop ben, ging ik met hem mee naar binnen.Ook in die kelder. Waar ze het gezellig hadden ingericht. Vond ik. Daar werd niet beneden geslapen. Midden onder de bint stond de huistafel met stoelen. Terwijl de sirenes nog loeidenzijn we er met z’n allen gaan kaarten. Jokeren en een-en-dertigen. Niet lang, want de oudere broers, zo rond de twintig,waren het snel zat. Die namen liever deel aan de schutting-communicatie. Of bij de schuilkelder op het gemeenteterrein, waartoe menige bewoner een opening in zijn schutting had gezaagd. De oudste broers kwamen dan ook met de mening binnen dat de tankslag bij de bruggen moet zijn begonnen.

Na deze mededeling werd het stil in de kelder. Het gerommel en het inslaan van bommen of granaten was hoorbaar in de kelder. Zouden ze ook hier de rivier oversteken en doorstoten naar Overschie?

Toen de zestien a zeventienjarige zus van m’n vriendje de met puttees (windsels) bekleedde kuiten van een soldaat langs het kelderraampje zag stappen, rende zij er heen om hem te roepen. Naar die jonge meid wilde de soldaat wel even luisteren en voor het kelderraampje door de knieën zakken.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg ze.

Hij wist het niet precies. Die tanks? Ja, dat zal wel, maar er wordt daar bij die brug vreselijk gebombardeerd. D’r brand daar heel wat,’ zei hij opstaande omdat er een vliegtuig naderde. Joop zijn zus volgde het terwijl het de straat overvloog. Joop en ik hadden bij dat kleine hoge raampje te weinig ruimte om het ook te kunnen zien. Daarom liepen wij achter een wat oudere broer aan naar de tuin. Die zag het vliegtuig en riep: ’Een bommenwerper en kijk-is hoeveel jagers er omheen vliegen!

Maar wij konden het niet waarnemen doordat de oudstebroers, die het vliegtuig vanaf het gemeenteterrein hadden zien aankomen, ons de kelder induwden. ‘Dat zijn geen jagers maar bommen!’ riepen ze.

De klap was oorverdovend. Met een enorme nadreun. Ramen en deuren klapperden. Hoelang we hierna nog binnen hebben gezeten weet ik niet meer. Alleen dat vrij snel m’n oudste zusvoor het kelderraampje verscheen en riep dat ik voor ma onmiddellijk thuis moest komen.

Het eerste wat me opviel toen ik op straat stond en naar huis liep, dat de drie stukken geschut waren verdwenen. En dat het zo stil was. Zo anders, als na een stevige vorstperiodeplotseling de dooi invalt.           Aan de overkant van ons huislag een vreemd uitziend staaf ijzer. Een bom, werd verondersteld. ‘Een stoomfluit’ zei de soldaat het na eerst bestudeerd te hebben oppakte. Die moet dus bij de ontploffing over de huizen heen zijn gevlogen.

De soldaat had geen helm op en was ongewapend. Dat viel op. Daarom wilden men van hem weten waarom hij in tegenstelling aan de vorige dagen, ongewapend was.

‘We hebben ons overgegeven,’ was zijn enige reactie terwijl hij met het projectiel weg sjokte. Dat is dan een andere dreun die we te verwerken kregen. Vooral de mannen ervoeren dit als een schok. ‘Verliezen! Als een klein landje door verraad van een groot schoftig land dat de stad heeft gebombardeerd!’

De verslagenheid was groot. De haat enorm. Ook de Fransenen Engelsen werden vervloekt omdat ze ons in de steek hadden gelaten.

De bommen, die het Duitse vliegtuig zonet had gegooidwaren, zo wisten we kort daarna, voor het Franse en het Engelse schip in de IJselhaven en de Lekhaven bedoeld. Die wisten niet dat wij al gecapituleerd hadden en daardoor, als de kans daar was, de enige waren die op de bombarderendevliegtuigen hebben geschoten.

Of de Duitsers, die al op de eerste oorlogsdag van het naast hen liggende schip waren gehaald, daarmee de dans zijn ontsprongen is maar de vraag, want die waren, zo hadden wijeerder vernomen, in schouwburg De Doelen, in het centrum van de stad, ondergebracht.

Dan hebben die moffen in elk geval een koekie van eigen deeg gekregen,’ zei moeder toen we de witte stoom van het bluswerk tegen de diep blauwe lucht zagen opstijgen.

Wat we die avond hebben gegeten weet ik niet, maar we hadden geen gas. Ook geen elektriciteit. Daarom hadden wij niets via de radio vernomen. Water, zo er een druppel uit de kraan kwam, mochten we niet gebruiken, omdat het ten gevolge van het bombardement besmet was door lijken, zo was per geluidswagen omgeroepen.

Foto’s zijn uit de collectie van het Mariniersmuseum en het Stadsarchief.

Lees meer over Rotterdam in oorlog op de site van het Stadsarchief Rotterdam.