logo

Artikel van René Spork uitgesproken tijdens Open Monumentendag 2019

Onderstaand artikel van René Spork is een geschiedkundige tocht, ruwweg de 20ste eeuw, langs Rotterdamse ‘Plekken van plezier’, het landelijke thema voor de Open Monumentendag 2019.

De landelijke organisatie stelt zich de vraag: ‘Hoe hebben mensen zich in de loop der eeuwen vermaakt, en welke monumenten zijn daarvoor het decor of het podium geweest?’ De organisatie geeft zelf antwoord: ‘Of dat nu het theater, de dierentuin, het museum, een park, een sportclub of een hotel is, het barst in ons land van de monumenten van ontspanning, vermaak, plezier en vrije tijd. Binnen deze plezierige monumenten onderscheidt de landelijke organisatie vijf categorieën: de podiumkunsten (denk in ons geval aan de Doelen, de Schouwburg, het oude en nieuwe Luxor, Ahoy’), de museale kunsten(denk aan Boymans, de Kunsthal enzovoort), sport en spel (denk vooral aan De Kuip), horeca (denk niet) en recreatie (ga toch fietsen, bijvoorbeeld naar Plaswijckpark, Arboretum Trompenburg, het Zuiderpark, Park Schiebroek, het Kralingse Bos of de Rottemeren). Het draait in dit thema om de amusementswaarde van monumenten.’

Om een aantal redenen laat ik deze nogal opgerekte indeling maar voor wat ze is; zoveel speciaal voor vermaak gebouwde objecten met de status van monument zijn er niet of niet meer en ik neem u graag – wat later in mijn verhaal – mee naar een heel andere categorie, namelijk die van monumenten die pas na verloop van hun oorspronkelijke functie bestemd werden voor vermaak; monumenten met een tweede leven, bijzonder belangrijk voor de ontwikkeling van de Rotterdamse stadscultuur, anders dan de zojuist genoemde categorieën die meer kenmerkend zijn voor de cultuurstad. Op die tegenstelling kom ik nog terug.

Voor de oorlog was Rotterdam de uitgaansstad van Nederland, maar de bijbehorende monumenten, bijvoorbeeld het theaterimperium van bioscoopmagnaat Tuschinski, zijn met het bombardement van 14 mei 1940 – nota bene op zijn verjaardag – verloren gegaan. De wederopbouw heeft nieuwe monumenten voortgebracht, bijvoorbeeld de Euromast, waar ik nog op terug kom als bijzonder kenmerk van een bepaald type manifestatie en vermaak.

De horeca is natuurlijk een bijzondere categorie: iedereen komt weleens in een café, maar dat wil niet zeggen dat er altijd sprake is van een monumentenstatus zoals bij Café de Unie (architect Oud, in 1925 aan de Coolsingel, nu aan de Mauritsweg) of herberg ‘In den Rust wat’ (1597), beide overigens niet meer op hun oorspronkelijke plek. Wie het rijke café-leven van Rotterdam wil bestuderen kan terecht bij de in eigen beheer uitgegeven boekenreeks van Joris Boddaert. Ik laat cafés verder buiten beschouwing en volsta slechts met de verwijzing naar de Oude Binnenweg waar een bijzondere combinatie te vinden is van heel aardige cafés en door striptekenaars vervaardigde plakkaten van Rotterdamse jazz-helden. Het gaat om elf buitenkunstwerken van overleden jazzmuzikanten aan de Oude Binnenweg die letterlijk boven je hoofd  hangen, bijvoorbeeld  Piet Noordijk (1932-2011). Hij speelde klarinet en vooral saxofoon  in belangrijke big bands zoals  The Ramblers, The Skymasters en het Metropole Orkest. Samen vormen de kunstwerken de Rotterdam Jazz Artists Memorial.

Om plekken van plezier te hebben, moet het stadsbestuur de ambitie hebben om vermaak te bieden of op zijn minst over de onverschilligheid beschikken om vermaak te tolereren. Vermaak kan georganiseerd zijn door of namens de overheid (zie koningsdag, of het bevrijdingsfestival) of vanuit de bevolking ontstaan (denk aan palingtrekken, kat in de zak, of – meer recent – het Rave Festival op het RDM-terrein afgelopen augustus). Op de al dan niet stimulerende rol van de overheid kom ik eveneens terug.

Het Interbellum

Laten we eerst even stilstaan bij en terugblikken op een bloeiperiode van cultureel Rotterdam: het interbellum. Wie waren in onze stad toen de initiatiefnemers van vermaak en hoe konden cultuur en vermaak zo floreren?

De eerste wereldoorlog (1914-1918) legt de kwetsbaarheid van Rotterdam bloot door de afhankelijkheid van het Duitse achterland. Crisis, werkloosheid en stakingen teisterden de werkmanstad. Er dreigde zelfs revolutie. In het interbellum is het evenwel niet alleen maar kommer en kwel. De woonstad ontwikkelt zich en er is een opkomend cultureel leven bij een achterblijvende economie. De uitvoering van grote werken stimuleren de stad. Het vliegveld Waalhaven, de Bijenkorf van Dudok, het nieuwe stadhuis en het postkantoor, de Beurs, hotel Atlanta, het Feyenoordstadion, Museum Boymans, de Hef en het Van Nellecomplex en de aanleg van Plaswijck zijn enkele verworvenheden van het interbellum. Maar het gaat niet om steen alleen. Cultuur en volkshuisvesting (bijvoorbeeld met de aanleg van tuindorpen als Vreewijk) floreren. En niet onbelangrijk: de overheid ging zeker in de jaren twintig soepel om met vergunningen voor danspaleizen met name aan de Coolsingel die uit moest groeien tot een boulevard van internationale allure.

Een bijzonder aspect van de cultuur in Rotterdam in het interbellum  is In 2015 beschreven in het boek Jazz in Rotterdam van Hans Zirkzee. Behalve de geschiedenis van de jazz in de Maasstad, geeft de auteur ook een veelomvattende en rijk geïllustreerde impressie van het Rotterdamse uitgaansleven vanaf 1877 tot heden. Volgens Zirkzee was en is Rotterdam een onvervalste pioniersstad. Docent Hans Zirkzee, geboren in 1956,  deed een jarenlange research naar de geschiedenis van het rijke Rotterdamse jazzleven. In zijn bekroonde  boek beschrijft hij hoe kort na de Eerste Wereldoorlog, in 1919,  de nieuwe muziek arriveerde op de jonge Coolsingel boulevard. Tijdens The Roaring Twenties verwierven Rotterdamse jazzmusici een internationale status. De stad bouwde de grootste theaters en dancings, zoals het legendarische Pschorr en het Grand Théâtre met nachtclub La Gaîté.

Tot in de Tweede Wereldoorlog (de hongerwinter van 1944) floreerde het jazzleven, onder meer op Katendrecht. Daarna is het een tijdje afgelopen. Pas in 1963 stond er weer een Amerikaanse saxofonist op een Rotterdams podium en de nieuwe Doelen startte een fameus jazzfestival, het new port jazzfestival, de voorloper van het North Sea Jazz Festival.

Muziek werd gespeeld in theaters, soms bioscooptheaters, clubs en cafés. Zo stond in 1937 de legendarische saxofonist Coleman Hawkins op het podium van club Mephisto aan de Binnenweg. De eveneens door Hans Zirkzee georganiseerde tentoonstelling over 100 jaar Jazz in Rotterdam in Museum Rotterdam heeft u wellicht gezien en is net afgelopen.

Verder historich onderzoek naar het uitgaansleven van Rotterdam in langetermijnperspectief is aangekondigd door stadshistoricus Paul van de Laar in de Kroniek van Roterodamum in juni. Het onderzoek naar de zogenaamde pleasurescapes, een samentrekking van pleasure en scape, vindt plaats in het kader van vergelijkend havenstedenonderzoek in havensteden als Barcelona, Gotenburg, Hamburg en zo voort.  Paul onderscheidt als belangrijkste Rotterdamse pleasurescapes: voor de Eerste Wereldoorlog de Zandstraatbuurt, in het interbellum de Coolsingel en Schiedamsedijk en na de Tweede Wereldoorlog Katendrecht. Deze gebieden hebben prostitutie als gemeenschappelijke noemer.

Terug naar het interbellum. Belangrijke initiatiefnemers in het interbellum op het gebied van vermaak waren de ondernemers Loos, Reese en Tuschinski. We beginnen met de oudste.

Cornelis Nicolaas Abraham (roepnaam Nelis) Loos werd 5 november 1863 geboren. Hij werkte al jong in het café van zijn vader aan de Hoogstraat en verwierf op gegeven moment zelf cafés. Zo kocht hij in 1894 uit een faillissement het bekende café Hollandia aan de Linker Rottekade en in 1900 opende Nelis café Transvalia aan de Bergweg (het latere Victoria filmtheater en weer later het onderkomen van de firma Correct). Het bekendst is echter het eerste grand café restaurant Café Loos aan het station Hofplein. In dit ronde café zat de ingang verstopt naar het station. De zaak liep goed. Loos kreeg de smaak te pakken en in 1913 richtte hij de NV Maatschappij tot Exploitatie van Hotels, Restaurants en Koffiehuizen op. Hij kocht nog diverse cafés en begon in 1922 met de aanleg van een nieuw, grootschalig recreatieproject langs de Bergse Achterplas, het Plaswijckpark. Het park is tot op de dag van vandaag een begrip voor veel Rotterdammers. Aan de C.N.A. Looslaan in Hillegersberg staat het fraaie raadhuis van de voormalig zelfstandige gemeente dat eerder eigendom was van C.N.A. Loos, die er een theeschenkerij begon. In 1921 werd de villa verkocht aan de gemeente Hillegersberg en ingericht als raadhuis met trouwzaal. Tot de annexatie van Hillegersberg door de gemeente Rotterdam in 1941 is het pand als zodanig in gebruik geweest. Thans wordt het gebruikt voor kinderopvang. Loos stierf in 1942.

Dirk Henri Martinus Reese (1880 – 1967), was de eigenaar van de beroemde dancing  Pschorr, Hotel Atlanta en andere horecagelegenheden en hij was oprichter van de  Rotterdamsche Vliegersvereeniging. Ik wil maar zeggen: een veelzijdig man.

Pschorr was aanvankelijk, omstreeks 1883, een bierhuis met kapelmuziek aan de Korte Hoogstraat. Pschorr ontwikkelde zich tot een variététheater annex dancing, maar moest in 1931 vanwege de crisis sluiten. Reese had aan de Coolsingel sinds 1922 een café—restaurant Pschorr waaraan hij in 1924 een enorme dancing bouwde die in 1926 naar Frans voorbeeld werd voorzien van een verlichte glazen dansvloer in een verder Amerikaans interieur waar je – als je naar de foto kijkt – elk moment John Travolta verwacht voor een stevige uitvoering van Saturday night Fever.

Verantwoordelijk voor de bouw van een aantal schitterende bioscooptheaters, waar dus ook werd opgetreden,  waren de Poolse migranten Karl Weisbad en meer bekend Abraham Tuschinski, geboren op 14 mei 1886. Tuschinski kwam in 1904 uit zijn geboorteland naar Rotterdam, waar hij aanvankelijk werkte als vestenmaker. Later stichtte hij samen met zijn vrouw een pension voor hoofdzakelijk Oost-Europese joden. In 1911 – ik ontleen deze gegevens overigens aan het werk van collega Arie van der Schoor – opende hij zijn eerste van uiteindelijk vijf Rotterdamse bioscopen, waar gastvrijheid en luxe inrichting de sfeer bepaalden. Op 14 mei 1940 ging zijn theaterimperium ten gronde en in 1942 werd Tuschinski opgepakt en via Westerbork naar Auschwitz vervoerd waar hij – terug op zijn geboortegrond – werd vergast. Tegenwoordig kent men Tuschinski vrijwel exclusief van zijn schitterende bewaard gebleven theater in Amsterdam, waarvan bij de bouw en inrichting overigens Rotterdamse kunstenaars betrokken waren. Zijn Rotterdamse theaters waren het Grand Théâtre (oorspronkelijk gesticht door Karl Weisbad, maar noodgedwongen overgedaan aan Tuschinski) aan de Pompenburgsingel, het Thalia Theater aan de Hoogstraat, het Olympia Theater aan de Binnenweg, Cineac aan de Coolsingel en het Schiedamse Passage Theater. Op 9 mei 1940 draaide bijvoorbeeld in het Grand Theater een misdaadfilm getiteld De Emigrante. Een variété optreden maakte deel uit van het voorprogramma. De volgende dag begon de oorlog. Bij het bombardement van 14 mei 1940 en de navolgende branden ging ruim 75% van de podia, theaters en bioscopen in de binnenstad verloren.

De wederopbouw

De bijna drie decennia na de Tweede Wereldoorlog kent Rotterdam ‘mannen van gezag’ als burgemeester, achtereenvolgens  Oud, Van Walsum en Thomassen. Rotterdam staat in het teken van de wederopbouw waarin een nieuw stadscentrum ontstaat met al dan niet markante architectuur en grootstedelijke verzamelgebouwen, zoals het groothandelsgebouw bij het Centraal Station.

De woningnood wordt aangepakt met nieuwe stadswijken niet in de laatste plaats op de linker Maasoever. Herstel van de havens heeft voorrang. Langs de Nieuwe Waterweg breidt de petrochemische sector uit op steeds grotere afstand van de stad. Vanaf de jaren zestig breekt de container door met als gevolg toenemende overslag in enorme terminals eveneens buiten de stad.

Tel daar bij op de verscherpte hinderwetgeving en wonen en werken raken in de stad gescheiden. Aangemoedigd door de overheid trekken bedrijven naar de rand van de stad naar een ander type bedrijfsgebouw dan bijvoorbeeld de bekende pakhuizen. Kleine bedrijven die nuttig zijn voor de wijkvoorzieningen, denk aan fietsenmakers, loodgieters  en dergelijke, blijven wel in de stad. Rotterdam krijgt eind jaren zestig een metro mede om verkeersproblemen op te lossen en in de jaren zeventig ontstaat de bekende verkeersruit rond Rotterdam.

Wat levert de wederopbouw de stad op. Wat vinden de inwoners ervan? Cineast Jan Schaper en prof. Rob Wentholt geven in 1966 en 1968 antwoord. Jan Schaper (1921-2008) maakte in 1966 de film ‘Rotterdam, Stad Zonder Hart.’ Rotterdam was ’s avonds geen uitgaansstad, maar een uitgestorven boel. Prof. Wentholt schreef in 1968, in opdracht van het 75-jarige warenhuis V&D, het boek, De binnenstadsbeleving en Rotterdam, waarin bewoners van Rotterdam werd gevraagd wat ze van de wederopbouw vonden. Men vond de stad kaal, koel en ongenaakbaar en het stadsbestuur schrok zich een hoedje. De menselijke schaal moest terug en weer terrein winnen op de economie. Bewonersorganisaties stonden op die pleitten voor stadsvernieuwing. Rotterdam moest zich weer ontwikkelen als cultuurstad en niet alleen als werkstad.

Stadscultuur versus cultuurstad

Dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. Ter gelegenheid van het 10-jarig ambtsjubileum van burgemeester Bram Peper in 1992 verscheen een bundel opstellen met de titel De Rotterdamse cultuur in elf spiegels. In die bundel staat de paradox stadscultuur versus cultuurstad centraal. De cultuurstad wordt daarin gedefinieerd als een stad waarin welbewust culturele voorzieningen worden opgericht in de veronderstelling dat die zullen gaan wortelen in de stad; door de hoeveelheid en wisselwerking zal daardoor een hecht cultuurleven ontstaan waarmee een stadscultuur bewust wordt gecreëerd. Stadscultuur daarentegen is de vanzelf groeiende cultuur die zich autonoom ontwikkelt en uit de stad voortkomt.

Rotterdam heeft noodgedwongen na de oorlog zijn culturele voorzieningen van de grond af opnieuw moeten opbouwen, maar heeft sowieso de drang om steeds weer nieuwe voorzieningen daaraan toe te voegen om een complete culturele stad tot stand te brengen. Deze ontwikkeling beleefde haar hoogtepunt in 2001 het jaar waarin Rotterdam Culturele Hoofdstad van Europa was. Rotterdam wilde zich ontwikkelen tot Manhattan aan de Maas en inmiddels is het zogenaamde DNA van de stad bepaald door de begrippen ‘Rauw, Internationaal, Ondernemend’, met andere woorden Rotterdam is nu RIO aan de Maas.

Hein van Haaren, voormalig directeur Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam, karakteriseert in de genoemde jubileumbundel Rotterdam met zijn ‘import’ uit het omliggende platteland als volgt. “Een belangrijk deel van de stadsbevolking komt uit die waarden, waar niet de mens maar een bijzonder strenge God regeert. Dat is een kant van Rotterdam die sterk aanwezig is in de stadscultuur: tussen Maassluis en de Alblasserwaard regeert zo een wereld die niet stedelijk is. Dat proeft men in de stad.’ Met een electoraat dat kiest voor ‘schoon, heel en veilig’, mijn woorden, komt metropool Rotterdam, hetzij Manhattan, hetzij RIO aan de Maas, niet uit de verf.

Een terugblik, door Els van den Bent en mij opgetekend in een verhandeling voor Rotterdam Festivals in 2010, leert hoe de stad zichzelf met grote tentoonstellingen en manifestaties in het verleden naar buiten trad. Het pronken met de eigen voortreffelijkheid voor zoveel mogelijk mensen, ter bevordering van de economie, met een hoge educatieve- en/of amusementswaarde, dat was het doel van de meeste manifestaties. Nijverheidstentoonstellingen (de Nenijto in 1928), havenfestivals (Rotterdam Ahoy’ 1950), energie- en communicatiemanifestaties (de E55 en de C70), floriades, internationale filmweken, danceparades, zomercarnavals, en  recent demonstraties van formule 1 races en vliegshows… en dat allemaal in Rotterdam. Het gaat hier over ambitie en energie, over de wil om Rotterdam aan de wereld te verkopen, als havenstad, als handelsstad, als kennisstad, als culturele hoofdstad of sportstad, als stad waar altijd wat te doen is. De afgelopen tien tot twintig jaar was de Rotterdamse evenementenkalender goed gevuld. Gezamenlijk getuigen ze in elk geval van de levenslust van Rotterdam.

Ik roep een paar manifestaties – meer voor dan door de Rotterdammers – ter illustratie in herinnering. In 1960 was de Internationale Tuinbouwtentoonstelling Floriade in Rotterdam. De Floriade werd gehouden op het beproefde tentoonstellingsterrein van eerder Ahoy’ en de  E55. De welvaart nam weer toe en mensen zochten vermaak. Het is geen toeval dat in deze tijd twee typische wederopbouwattracties werden gebouwd: de Pier in Scheveningen en de Euromast in het Rotterdamse Floriadepark, beide van architect Maaskant en met vermaak als enige functie.  De Floriade met Euromast trok overigens drie miljoen bezoekers.

1970. Vijfentwintig jaar bevrijding. Feyenoord wint als eerste Nederlandse club de Europacup en de Wereldbeker, Kralingen wedijvert drie dagen lang met popfestival Woodstock en dan is Rotterdam ook nog eens een keer het toneel van de manifestatie C70. ‘Communicatie 70’ werd door de hele binnenstad gehouden. C70 moest laten zien dat Rotterdam niet alleen werkstad, maar vooral ook leefstad was. Vermaak en vertier (‘gezelligheid’) en niet het aanprijzen van industriële producten voerden de boventoon. Een kabelbaan liep onder meer over Weena en Coolsingel. De manifestatie strekte zich als een lint van twee en een halve kilometer uit door het centrum van de stad.

Kritiek kwam van de protestgeneratie in pamfletten tegen de ‘door grootheidswaan verblinde regenten.’ Het markeerde overduidelijk de identiteitscrisis waarin de stad was terechtgekomen. Als opmaat waren de protesten tegen de milieuvervuiling van haven, vliegveld en industrie al een paar jaar te horen. Men had het wel gehad met de eeuwige voorrang aan economische ontwikkeling, terwijl je in de stad uit je hemd woei.

Grote manifestaties dienden om het imago van de stad verbeteren, zodat die weer aantrekkelijk werd voor toeristen, toekomstige bewoners en nieuwe economische initiatieven. We hebben het hier duidelijk niet over van onderop gegroeide cultuur, geen stadscultuur die uit de samenleving voorkomt. Het stadsbestuur hoopte begin jaren negentig het imago van de stad in de rest van Nederland te verbeteren. Voor de organisatie van stadsfestivals en de coördinatie en promotie van grote zomerfestivals richtte het de Stichting Rotterdam Festivals op. De inspanningen van het stadsbestuur wierpen wel degelijk vruchten af.

In 2001 was Rotterdam Culturele Hoofdstad van Europa, samen met het Portugese Porto. ‘Rotterdam is vele steden’ was ditmaal het concept waar Rotterdam voor koos. De veelzijdigheid van de stad, van plezierstad, thuisstad, stad van de toekomst, digistad en uiteraard (multi)culturele stad, moest in een caleidoscoop van projecten tot uiting komen. Het jaar werd ingeluid met een spetterend feest op de Kop van Zuid, waar kort daarna het nieuwe Luxortheater bij de Erasmusbrug zijn deuren opende. Bijna alle tentoonstellingen, toneelstukken en muziekuitvoeringen die volgden stonden in het teken van Rotterdam Culturele Hoofdstad. Met de meeslepende filmproductie ‘Hartstocht en Heimwee’, ‘een film over de geschiedenis van een stad die misschien haar hart verloor, maar nooit haar ziel’ (zie het als een antwoord op Jan Schaper) en de indrukwekkende tentoonstelling ‘Interbellum Rotterdam’ in Las Palmas kwam ook het stadsverleden aan bod. ‘R2001’ zette Rotterdam inderdaad als cultuurstad op de kaart en was met 2,3 miljoen bezoekers geslaagd te noemen. Al deze manifestaties waren toch van invloed op de ontwikkeling van de stadscultuur.

Rotterdam werd, zo blijkt uit onderzoek van Patricia van Ulzen (Dromen van een metropool, 2007), vanaf de jaren tachtig aantrekkelijk voor jonge hoog opgeleide mensen die grootstedelijk wilden leven. Het imago van een koude kille werkstad maakte geleidelijk plaats voor een meer positief beeld van een spannende dynamische stad waar veel te beleven en ontdekken viel. Zo vestigde Rem Koolhaas in 1978 zijn Office for Metropolitan Architects in Rotterdam omdat hij, zoals hij later vertelde, instinctief aanvoelde dat er een cultureel klimaat aan het ontstaan was. Niet de tegenstelling tussen werk- en havenstad aan de ene kant en cultuurstad aan de andere, maar  Juist de mengeling van die twee zorgde voor een kosmopolitisch karakter. Dat trok vooral kunstenaars, architecten, ontwerpers en mensen met banen in de culturele sector aan.

In welke gebouwen konden deze mensen terecht? Waar konden culturele activiteiten en vermaak tot ontplooiing komen? Waar konden deze mensen wonen? Dat brengt mij op de kern van mijn verhaal:

Het hergebruik van monumenten van bedrijf en techniek

Vanaf de jaren zestig is het functieverlies van complete categorieën industrieel erfgoed onstuitbaar ingezet door onder meer de volgende oorzaken: verscherpte hinderwetgeving, uitbreiding van havenactiviteiten buiten de stad en veranderende eisen aan productieprocessen en opslagfaciliteiten.  Verouderde meer verdieping gebouwen als fabrieken, pakhuizen en vemen stonden leeg. Afbraak dreigde. De uit Engeland overgewaaide ‘industriële archeologie’ (inmiddels spreken we van industrieel erfgoed) leidde vanaf de jaren zestig tot aandacht voor en behoud van monumenten van bedrijf en techniek. Afbraak en leegstand konden alleen worden voorkomen door hergebruik en juist daar lagen en liggen de kansen voor jonge al dan niet culturele ondernemers en kunstenaars.

Graag presenteer ik een willekeurig aantal aansprekende voorbeelden:

HAL4 aan de Maas (Watertorenweg, De Esch)

De voormalige machinewerkplaats van het drinkwaterbedrijf Rotterdam Kralingen is omgetoverd tot een congres- en evenementenlocatie, met onder meer een ruime theaterzaal, dit allesbekend als HAL4, naast de Watertoren in Kralingen-Crooswijk.

Eind negentiende eeuw kreeg Rotterdam een eigen gemeentelijk waterleidingbedrijf. Het Drinkwaterleidingbedrijf breidde zich uit tot een heel complex van pomp- en filtergebouwen en waterzuiveringsbakken, met daarboven hoog uitstekend de watertoren. Tussen 1977 en 1986 kreeg het hele terrein van circa 100 hectare een nieuwe bestemming. De watertoren werd bedrijfsverzamelgebouw, de snelfiltergebouwen herbergen nu wooneenheden en een kantoorruimte. De pompgebouwen dienen als buurtvoorziening.

De Maassilo (Maashaven, zuidzijde)

De Graansilo Maashaven is al meer dan een eeuw een baken op Zuid. In drie delen (1910, 1930, 1954) groeide de Maassilo uit tot de grootste graansilo van Europa en droeg zo bij aan het ontstaan van de grootste haven ter wereld. Rond 2003 werd de graansilo verkocht aan de gemeente Rotterdam. Sinds de vestiging van club NOW&WOW in 2004 is de graansilo stukje bij beetje verder ontwikkeld. Van de Creative Factory en Factory010 tot de Maassilo eventlocatie, het enorme gebouw biedt inmiddels plaats aan meer dan 30 bedrijven en behoort met een capaciteit tot 5.000 mensen tot de grotere evenementenlocaties van Nederland. Nieuw is het poppodium voor maximaal 2000 mensen.

Sint Jobsveem (Lloydstraat)

Het voormalige pakhuis uit 1913, inmiddels rijksmonument St. Job geheten, op de kade van de Rotterdamse Lloydpier, is door Mei architecten geschikt gemaakt voor bewoning. Het pakhuis is een belangrijk monument, omdat de functie van laden en lossen een unieke expressieve gevel van betonnen laaddekken aan de waterkant heeft opgeleverd.

De Fenixloodsen (Veerlaan, Katendrecht)

De historische Fenixloods II in Rotterdam, is een van de culturele en culinaire trekpleisters in de stad. Het college van B&W heeft ingestemd met het voornemen tot verkoop van het pand aan de stichting Droom en Daad, die daardoor verdere plannen kan ontwikkelen.

De Fenixloods II heeft in korte tijd naam gemaakt in de Rotterdamse wijk Katendrecht als laagdrempelige vestigingsplaats voor cultuur, eenvoudige eethuizen en een brouwerij. Het gaat echter om een tijdelijke invulling, tot 2020. In de andere Fenixloods I worden tweehonderd woningen ondergebracht naar een ontwerp van MEI Architecten.

Stichting Droom en Daad wil op de begane grond in de tweede loods culturele, culinaire en creatieve voorzieningen onderbrengen. Op de eerste verdieping wordt aandacht besteed aan de landverhuizers, die sinds 1872 via het gebied rond Katendrecht en de Wilhelminapier op weg gingen naar Ellis Island (New York).

De geschiedenis van de Fenixloods is nauw verbonden met die van Rotterdam. In 1923 was het de grootste opslagloods ter wereld. In 1944 blies de Duitse bezetter de loods op, waarna die vanaf 1950 werd herbouwd als twee afzonderlijke gebouwen.

De gebouwen van de Holland-Amerikalijn: Hotel New York, Café Rotterdam en Las Palmas

Het Hotel New York op de Wilhelminapier (Koninginnehoofd) in Rotterdam is gevestigd in het voormalige directiegebouw van de Holland-Amerika Lijn (H.A.L.) dat sinds 1984 te koop stond. Het hotel werd geopend in 1993. Ten tijde van de opening was het de eerste nieuwe onderneming die zich, gedurfd, vestigde op de Kop van Zuid, de centrumuitbreiding op de zuidoever van de Maas. Pas toen de Erasmusbrug in 1996 geopend werd, kreeg het hotel een korte verbinding met de binnenstad.

Het hoofdkantoor van de Holland-Amerika Lijn verhuisde in 1977 naar Seattle aan de Amerikaanse westkust. Vanwege de opkomst van het massavervoer per straalvliegtuig organiseerde de rederij vooral cruises met Amerikaanse passagiers, daarom was Amerika een betere vestigingsplek.

Café Rotterdam is de voormalige vertrekhal op de Wilhelminapier van de Holland-Amerikalijn. Heden is Café Rotterdam exclusief beschikbaar als locatie voor zakelijke en feestelijke bijeenkomsten.

Las Palmas is een voormalig werkplaatsengebouw aan de Wilhelminapier van de Holland-Amerika Lijn, gebouwd tussen 1951 en 1953 naar een ontwerp van het Rotterdamse architectenbureau Van den Broek en Bakema. Na de oorlog gaf de rederij opdracht voor nieuwbouw van haar in de oorlog beschadigde panden. Het werkplaatsengebouw bekend als Las Palmas, werd in 1953 in gebruik genomen.

Tijdens Rotterdam 2001, Culturele hoofdstad van Europa – werden delen van Las Palmas in gebruik genomen als tentoonstellingsruimte. Een jaar later opende Club Las Palmas de deuren voor feesten met internationaal en nationaal bekende deejays. In 2005 sloot de club vanwege een grootschalige renovatie en verbouwing van het gebouw onder directie van Benthem Crouwel Architecten. In 2007 vond de heropening plaats door Koningin Beatrix. Sinds 2007 is onder meer het Nederlands Fotomuseum er gevestigd, net als tot 2018 het visrestaurant van de chef-kok Herman den Blijker. De voormalige tentoonstellings- en clubruimte doet onder de naam LP2 dienst als multifunctionele evenementenlocatie.

Entrepotgebouw ‘De Vijf Werelddelen’ (Entrepothaven, Kop van Zuid)

Het voormalig Entrepotgebouw ‘De Vijf Werelddelen’, in oorsprong bestemd voor de belastingvrije opslag van transitogoederen, werd tussen 1875-1879 gebouwd op initiatief van L. Pincoffs en H.A. Then-Bergh, de directeuren van de in 1872 opgerichte Rotterdamsche Handels Vereeniging (R.H.V.).

In verband met de bereikbaarheid vanaf het water werd het gebouw voorzien van een eigen insteekhaven aan de Binnenhaven, de Entrepothaven. Het Vrij Entrepot was bovendien direct bereikbaar voor goederenwagons. Na het faillissement van de R.H.V. in 1882 werd besloten dat de gemeente Rotterdam het Vrij-Entrepot zou exploiteren.

In 1997 heeft het gehele entrepotgebouw een andere bestemming gekregen voor wonen en winkels. Het gebouw kent een heldere  indeling in vijf veempanden.  Elk deel draagt de naam van één aan de vijf werelddelen, van oost naar west: Afrika, Europa, America, Azië en Australië.

Het hergebruik is niet in alle opzichten een succes. Er is veel leegstand bij de winkels op de begane grond. Bewoners onderzoeken de mogelijkheid om het gebouw te voorzien van een aantrekkelijke passage.

Het Poortgebouw

Het Poortgebouw dat over de Stieltjesstraat heen is gebouwd, ligt aan de brug over de Binnenhaven. Sinds 1986 is het opgenomen in het register van rijksmonumenten. Het Poortgebouw werd in 1879 opgeleverd als hoofdkantoor van de Rotterdamsche Handelsvereeniging (RHV) van Lodewijk Pincoffs. In 1882 kwam het onroerend goed van de Rotterdamsche Handelsvereeniging, waaronder het Poortgebouw, in handen van de gemeente Rotterdam. Het Havenbedrijf bleef er tot 1977 gevestigd.

Eind jaren zeventig is overwogen een eroscentrum in te richten in het Poortgebouw. Dit plan is echter niet tot uitvoering gekomen. Tussen 1980 en 1982 werd het gebouw gekraakt, waarna er met de krakers een huurovereenkomst werd afgesloten. In 2005 is het slecht onderhouden gebouw aangekocht door een projectontwikkelaar, die het wilde renoveren en omvormen tot kantoorruimte. Op 30 maart 2010 oordeelde de rechtbank in Den Haag dat de eigenaar de huidige bewoners niet mocht uitzetten.

Hulstkamp

Het Hulstkamp-gebouw is een rijksmonument aan de Maaskade in Rotterdam. Het is een gezichtsbepalend pand aan de noordzijde van het Noordereiland. Opdrachtgever tot de bouw was de firma Laming & Sons, die het gebouw in 1892 betrok. Het diende als margarine- en kaasfabriek met kantoor, woonhuis en opslagplaats. Na het faillissement van dit bedrijf werd het van 1919 – 1972 eigendom van de firma Hulstkamp & Zoon & Molijn die er een distilleerderij vestigde voor jenever. Bij de aanval op Rotterdam in mei 1940 werd dit gebouw als een van de eerste door Duitse militairen bezet. In 1979 kwam het gebouw leeg te staan. Van 1980 tot 1995 was er het Mariniersmuseum gevestigd. Na een grondige renovatie van het kantoorgebouw en sloop van de distilleerderij werd het monumentale pand een bedrijfsverzamelgebouw annex feest- en congrescentrum.

RDM

De Rotterdamsche Droogdok Maatschappij NV (RDM) was een belangrijke scheepswerf voor scheepsnieuwbouw, scheepsreparatie en machinebouw in Rotterdam, die heeft bestaan tussen 1902 en 1996. Op zijn hoogtepunt telde het bedrijf 7.000 personeelsleden en nam enige tijd de leidende positie onder de Nederlandse scheepswerven in.

Het bedrijf werd opgericht op 23 januari 1902 en gevestigd op de Heijplaat aan de zuidelijke Maasoever. Voor de huisvesting van de medewerkers liet de RDM vanwege de nogal afgelegen ligging van het bedrijf een eigen dorp bouwen, dat tussen 1914 en 1918 verrees en Tuindorp Heijplaat werd genoemd. Dat dorp omvatte ook scholen, drie kerken, een bejaardenhuis en winkels. Er vormde zich een hechte dorpsgemeenschap, die zich – met succes – hevig roerde tegen een dreigende sloop van het complex begin jaren negentig.

Het werfterrein met opstallen kwam in het bezit van de gemeente Rotterdam. Later heeft het Havenbedrijf Rotterdam N.V. het terrein uiteindelijk in eeuwigdurende erfpacht genomen, nadat deze gemeentelijke afdeling in 2004 zelfstandig werd.

Op het terrein van de RDM is inmiddels RDM Campus gerealiseerd. Onder het motto Research, Design and Manufacturing wordt dit terrein ontwikkeld tot een vestigingslocatie en broedplaats voor de creatieve en innovatieve maakindustrie en voor nieuwe energiedragers. Het middelpunt van de RDM Campus is de voormalige machinehal, onder de naam RDM Innovation Dock. In 2009 hebben de studenten van de technische opleidingen van de Hogeschool Rotterdam er hun intrek genomen en ook de studenten van het Albeda College volgen er hun lessen. In 2015 bood RDM onderdak aan de grote tentoonstelling De Aanval, over de toen 75 jaar geleden meidagen in Rotterdam 1940. Op deze tenttoonstelling was een heuse Heinkel bommenwerper te zien. Museum Boymans gebruikt de Onderzeebootloods bijvoorbeeld voor tentoonstellingen met grote installaties.

Van Nellefabriek

De voormalige Van Nellefabriek aan de Delfshavense Schie in Rotterdam geldt als het voornaamste industriële monument in Nederland. In juni 2014 werd het tot UNESCO werelderfgoed verklaard. De voormalige fabriek van firma Van Nelle, ontworpen door Leendert van der Vlugt van het architectenbureau Brinkman & Van der Vlugt, is een schoolvoorbeeld van het Nieuwe Bouwen.

De Van Nellefabriek biedt onderdak aan uiteenlopende bedrijven. Daarnaast wordt een aantal ruimten gebruikt voor vergaderingen, congressen en evenementen. Het complex is niet vrij toegankelijk voor toeristische bezoekers, groepen kunnen met een gids het pand bezichtigen. Sinds 2017 is er een bezoekerscentrum met tentoonstelling ingericht.

Pompstation Rotterdamsedijk (Schiedam)

Sporten tussen industrieel erfgoed: het historisch pompstation wordt fitnesscentrum. Ooit verzorgde het drinkwaterpompstation aan de Rotterdamsedijk aan de grens met Schiedam het water voor vele huishoudens. Dit jaar ‘pompen’ mensen zich er fit in het fitnesscentrum. Het voormalige drinkwaterpompstation aan de Rotterdamsedijk werd in 1922 gebouwd door het Rotterdamse waterleidingbedrijf. De enorme vaten en machines zijn nog steeds intact en herinneren aan de tijd van weleer. Het pand is vier jaar geleden gekocht door de stichting Boei, die zich inzet voor behoud van historisch erfgoed. In de grote hal wordt een fitnessruimte ingericht voor krachttraining, fitness en shape, geëxploiteerd door MIK Personal Training. Met de huurder is afgesproken dat hij het pand zo nu en dan openstelt voor publiek, bijvoorbeeld op Open Monumentendag.

Schieblock

Het gaat hier om een groter terrein rondt het voormalige stationspostkantoor. In 2008 moest het Rotterdam Central District het paradepaardje van de stad worden. Hét visitekaartje van het nieuwe Rotterdam, met een ‘unieke mix van wonen, werken en ontspannen’. Tien jaar later is het Central District inderdaad een van de paradepaardjes van Rotterdam. Maar niet zoals de gemeenteraad het had bedacht. Alleen de herontwikkeling van het voormalige Stationspostkantoor is uitgevoerd. Wat oud is, is voorlopig blijven staan. Door de vestiging van diverse ondernemers in het gebied zoals het architectenbureau ZUS, poppodium Annabel, het Hiphophuis en de Biergarten is het gebied getransformeerd tot een creatieve broedplaats waar Rotterdam afgelopen jaren internationaal mee scoorde.

De bedoeling is dat het gebied een blijvende voetgangersbrug krijgt naar Pompenburg aan de overkant van de Schiekade, waarachter ook nieuwe woningen worden gebouwd. De tijdelijke, houten Luchtsingel – een paradepaardje van de stadscultuur –  wordt in de ontwerpvisie vervangen door een stalen of betonnen brug.

Na jaren van stilstand doet de gemeente weer een poging om het terrein tussen het Schieblock en station Centraal opnieuw in te richten. Doel is om er vier woontorens met ruimte voor 350 tot 400 woningen te bouwen.

Hofbogen

De genoemde houten luchtsingel komt uit bij de Hofbogen, het voormalige spoorwegemplacement (1908) dat verder ontwikkeld gaat worden door de Dudok Groep uit Dordrecht. De bogen zijn of worden opgeknapt en bieden onderdak aan horeca zoals jazzcafé Bird, galeries, kledingwinkels enzovoort. Mogelijk komt er een wandelroute op het niet meer in gebruik zijnde spoor. Een oude Hofpleintrein uit 1914 wordt gerestaureerd op het oude spoor geplaatst.

De Rijks Automobiel Centrale

Tot slot van deze opsomming, bijna het slot van deze lezing: naast de Hofbogen, aan de Hofdijk, vindt u het Stadsarchief Rotterdam dat sinds 1998 gevestigd is in de hergebruikte Rijks Automobiel Centrale van architect Maaskant. Veel van de door mij behandelde informatie en sommige afbeeldingen zijn daar te vinden.

Het Stadsarchief was in 1998 nationaal voorbeeldproject voor duurzaam bouwen. De grootste eenheid zonnepanelen in Europa lag daar op het dak, bronputten zorgen tot op heden voor koude-en warmteopslag en regenwater wordt gebruikt voor het doorspoelen van de toiletten. Begin deze eeuw was het Stadsarchief het eerste overheidsgebouw dat – naast de zonnepanelen – een groen dak kreeg om water vast te houden. De archieven en verzamelingen worden bewaard in klimaat- en brandveilige depots. Best iets om trots op te zijn: daar ligt de geschiedenis van Rotterdam en regio duurzaam opgeslagen voor de eeuwigheid.

Tot slot: hoe staat het met de stadscultuur en ons vermaak?

En wie zijn nu de drijvende krachten achter vermaak? Vaak genoemd wordt partygoeroe Ted Langenbach, nauw betrokken bij de doorontwikkeling van de Maassilo. Hij is niet positief over recente ontwikkelingen in Rotterdam. Hij constateert een groot tekort aan uitgaansmogelijkheden. ,,Wat heb je hier nou? De Biergarten, Witte de With en omgeving Stadhuis. That’s it. De stad is conservatief aan het worden. ” Het uitgaansleven is niet meegegroeid met de ambities van de stad. Er moet op dit gebied aan inhaalslag gemaakt worden. Die internationale allure moet terug.” Tussen 2001 en 2010 sloot het gros van de Rotterdamse clubs.

Horecaondernemers daarentegen maken zich juist zorgen over de stormachtige groei van het aantal restaurants in Rotterdam. Ondernemer Herman Hell, bekend van de café-restaurants NRC, overigens gevestigd in een voormalig krantenbedrijfspand, en Sijf, vindt het zachtjesaan wel welletjes. ,,Je ziet nu al dat de gemiddelde omzet per restaurant terugloopt. Dat belooft weinig goeds voor als er straks een crisis uitbreekt.”

En dan ons eigentijdse equivalent van interbellum ondernemer C.N.A. Loos, de heer Hennie van der Most (geboren Slagharen, 1950). Hij koopt voornamelijk oude bedrijfspanden op en bouwt deze om tot horeca- en amusementsgelegenheden, zoals Wunderland Kalkar. De bouw van het kindereldorado aan de Brielselaan in Rotterdam-Zuid, op het bedrijfsterrein van de voormalige afvalverwerking Rijnmond, is een megakarwei. Van der Most investeert tientallen miljoenen euro’s in het ambitieuze project dat zo rond 2020 gereed moet zijn. De ondernemer hoopt uiteindelijk een toeristische topper van de grond te krijgen, met jaarlijks 150.000 à 200.000 gasten.

Het college van B&W ondertussen, zo meldde de NRC in juni, wil een ‘nachtraad’ in het leven roepen die moet bestaan uit vertegenwoordigers van de clubscene en de nachthoreca. Doel is het verbeteren van het uitgaansleven in Rotterdam. In Rotterdam hebben op dit moment 155 zaken een vergunning om 24 uur per dag open te zijn. Volgens het college maakt deze horeca daar geen optimaal gebruik van. Nieuwe vergunningen worden evenwel niet uitgegeven: dat botst met de woon- en werkmogelijkheden in het centrum.

Toen de gemeente zich terugtrok uit de ambitieuze plannen voor een nieuwe club in Merwe-Vierhaven (de omgeving van het Marconiplein) in de oude Ferro-gashouder, leidde dat begin 2019 op initiatief van Thijs Boer zelfs tot een flinke demonstratie onder de noemer ‘opstaan voor de nacht.’ Daar werd ook het idee voor de nachtraad geboren. Van de kwestie is uitgebreid verslag gedaan op Vers Beton.

Wat is nu het probleem van Rotterdam? Eerder noemde ik al de metropool-ambities van Rotterdam die al dateren van de jaren twintig van de vorige eeuw. En inderdaad, menigeen die nu over de Van Brienenoordbrug Rotterdam binnenrijdt ziet een metropool voor zich, ziet in elk geval een hoop steen.

Rotterdam investeert graag in staal, stenen en vers beton: zie het Station, de Markthal, De Rotterdam en het Depotgebouw. Wat dat betreft geldt Rotterdam als een ‘must see’ attractie. Er moet echter ook worden geïnvesteerd in mensen, in een culturele humuslaag waarop initiatieven kunnen bloeien, in Rotterdammers die de intellectuele, culturele en sociale skyline van de stad bepalen en ja, een bloeiend uitgaansleven in een altijd zinderende stad gaat gepaard met overlast. In metropool New York liep de overlast in de jaren tachtig uit de hand. Er kwam een ‘zero tolerance’ beleid dat de ergste uitwassen op met name gebied van drugsoverlast moest indammen, zoals bij ons op perron 0. Een aangeharkte tuinstad is New York door die aanpak niet geworden; nog steeds kun je er 24 uur per dag terecht voor ‘seks, drugs en rock’n’roll.’ Als je door Manhattan loopt voel je de hartslag van de stad. In Rotterdam bonkt het hart van de stad (hoor hier klopt het hart van Rotterdam) voornamelijk als gevolg van grote bouwwerkzaamheden.

Rotterdam wil wellicht teveel reguleren van bovenaf, maar pakt niet echt door wat betreft de metropool-gedachte, een gevolg wellicht van het feit dat Rotterdam jarenlang de zogenaamde foute lijstjes aanvoerde: hoge werkeloosheid, criminaliteit en zo voort. Het verzet van veel Rotterdammers tegen de gevestigde politiek, culminerend in de zogenaamde Fortuyn-revolte in 2002, lijkt voort te komen uit een botsing tussen de stadscultuur en de van boven opgelegde culturele stad, een botsing tussen werkelijkheid en wenselijkheid, een stad van vele dorpen versus Manhattan of RIO aan de Maas.

In de woorden van de overleden journalist Mark Hoogstad: Rotterdam kent twee snelheden. Volgens hem is Rotterdam pas geslaagd, indien de verschillende bevolkingsgroepen worden samengebracht door een wenkend sociaal-economisch perspectief. Met andere woorden: eerst werk en dan ontspanning. Zo blijft Rotterdam toch weer die havenstad met overigens tal van fraaie hergebruikte monumenten van bedrijf en techniek als symbolen van de Rotterdamse stadscultuur en een aantal prestigieuze bouwwerken als paradepaardjes van de cultuurstad.

September 2019

* René Spork (1955) studeerde geschiedenis aan de School voor Taal en Letterkunde en voltooide daarna een opleiding tot archivaris aan de Archiefschool. Na verschillende functies bij het Algemeen Rijksarchief, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Haags Gemeenarchief, werkte hij van 2001 tot 2019 bij het Stadsarchief Rotterdam onder meer als Hoofd Externe Dienstverlening en projectmanager Publieksbereik.

Spork was lid van het planteam Markering Brandgrens 2007-2010, medeorganisator van Dag van de Rotterdamse Geschiedenis, redacteur van diverse bladen en hoofdredacteur van het Archievenblad.

Hij publiceerde over tal van onderwerpen, waaronder monumenten van bedrijf en techniek, de Franse schrijver Céline. Wat de geschiedenis van Rotterdam betreft werkte hij bijvoorbeeld mee aan publicaties Dat is een mooi Affiche! Een fraaie doorsnee ut de verzameling van het Gemeentearchief Rotterdam (2007), Geschiedenis van Rotterdam, De canon van het Rotterdamse verleden in vijftig vensters (2011), De kleine geschiedenis van Rotterdam voor Dummies (2016) en Rotterdam de allereerste kleurenfoto’s 1937-1945 (2018).